ITALIAANSE LITERATUUR IV

                                            STEFANO BENNI

• Alfred Krans

Stefano Benni is een van de meest succesvolle Italiaanse commerciële schrijvers, die regelmatig balanceert op de rand van literatuur en lectuur en misschien daardoor goed is voor 2,5 miljoen verkochte boeken in Italië en vertalingen in 20 talen. Moeilijk te omschrijven werken: postmoderne romans, komische literatuur, spielereien, satires, politieke steekspelen, absurdistische verhalen, alle etiketten passen. Benni is behalve schrijver van romans ook dichter, journalist en schrijver van filmscenario’s en televisiescripts, misschien komt het daardoor. Als een kameleon schrijft hij vanaf 1976 in verschillende genres en stijlen, waar hij zich achter kan verbergen, zodat je nooit iets van hem zelf ziet. Een verbazingwekkend oeuvre tot nu toe, met o.a. een aantal romans, korte verhalen, de dichtbundel “Terra”, een kinderboek “Il meravigliosi animali di Stranalandia (De wonderbaarlijke dieren van Stranalandia), columns in dag-week- en maandbladen, 2 filmscripts, samen met de jazzmusicus Umberto Petrin een boek over Thelonius Monk, het evenement Bennac, een ontmoeting tussen hemzelf en de Franse schrijver Daniel Pennac. En in 2009 trad hij op als acteur in de film Sleepless van Maddalena De Panfilis. Als een rode draad door al zijn werken heen lopen zijn vele woordspelingen, neologismen, parodieën van literaire stijlen, allegorieën, sprekende dieren en zijn hang naar vervreemding en absurditeit, die hem vooral populair maken bij jonge lezers. Maar ondanks zijn macabere, fantastische en overspannen personages blijven zijn werken dicht bij de realiteit, die vooral wordt beïnvloed door de linkse signatuur van Bologna, zijn geboorte- en huidige woonplaats.

“Il bar sotto il mare” (1987) (Het café onder de zee) is een heterogene verzameling van alle mogelijke genres, van science fiction, politieke satires, detectiveverhalen tot semi-mythologische sprookjes. Het raamwerk, dat alles bij elkaar houdt, is de liefde voor het verhalen vertellen zelf, dat zich openbaart in een bijna magische ambiance, een café onder de zee. Over de verhalenvertellers kom je niet zoveel te weten, Benni noemt ze eenvoudigweg “de meermin”, “de zwarte hond”, “het meisje met een hoed”, “de vlo van de zwarte hond” etc. Alles is erg onconventioneel in dit boek, maar als je als lezer kritisch probeert te zijn, wordt dat onmiddellijk in de kiem gesmoord: “Ik weet niet of je me wilt geloven,”zegt Benni, “de helft van ons leven drijven we de spot met wat anderen geloven en in de andere helft geloven we in waar anderen de spot mee drijven.” M.a.w., als we ervoor kiezen om aan de spottende kant te staan, is dat in ons nadeel. Een van de verhalen heet “Het verhaal van Eerste Hulp en Beauty Case” en het heeft veel weg van een cartoon. Speciale effecten en groteske personages wisselen elkaar het hele verhaal door af en het einde is een hilarische carrousel van verkeersovertredingen, waaraan een hele stad zich bezondigt. Maar er zijn ook motieven uit de Italiaanse komedie en in zekere mate uit de Italiaanse literatuur verwerkt in deze hyperbolische beschrijving van een plattelandsstadje, zoals het gebrek aan respect voor autoriteiten, de bijna aangeboren solidariteit tussen de laagste klassen en een knappe vrouw, die het hoofd van iedere man op hol brengt.

“Achille pie’ veloce” uit 2003 is tot nu toe de enige roman, die in het Nederlands is vertaald onder de titel “De snelvoetige Achilles”. Het thema is de vriendschap tussen twee nogal onsympathieke antihelden, de 30-jarige Achilles, die zwaar lichamelijk gehandicapt is en in een rolstoel zit en Ulysses, een redacteur van een noodlijdende uitgeverij, die verloofd is met de schoonheid Pilar. Ze is net ontslagen als caissière bij de Eden Shop, ze probeert als striptease danseres bij te verdienen en ze heeft problemen met haar verblijfsvergunning. De helden van Homerus vinden we hier dus terug als gedegenereerde personages. Achilles snelvoetigheid is niet zijn fysieke behendigheid, maar zijn schrijftalent, dat hem aanzet tot het schrijven van een boek, dat Ulysses moet uitgeven. “Mijn moeder dompelde me onder in het verkeerde bad. Alleen mijn hiel is onkwetsbaar”. Hij lijkt trouwens erg veel op René uit “Het spierenalfabet” van Peter Verhelst. Beiden kunnen nauwelijks spreken en voor de communicatie hebben ze een computer nodig. Complete cyborgs dus. Benni heeft ook hier weer een satire op het politiek scheef groeiende Italië en op de commerciële literatuurindustrie geschreven, vol woordgrappen, associaties en running gags, waardoor het vaak wat teveel van het goede wordt en het geheel blijft steken in een ongebreidelde woordenvloed.

“Margherita Dolcevita” is een roman uit 2005 over het veertien en een half jaar oude meisje Margherita. “Ik ben Margherita en, zoals u wellicht al hebt geraden, ik weeg minder in een slipje dan helemaal gekleed.” Ze omschrijft zichzelf als “een meisje, dat al over haar houdbaarheidsdatum heen is” en vertelt over de veranderingen, die plaats vinden in haar buurt en in haar familie op een spottende manier. Ook hier weer de nodige woordspelingen en hilariteit, maar daarachter zit een felle aanklacht tegen het consumentisme, de kracht van de reclame, de groei van sekten, de vernietiging van bossen. “Het sprookje is helemaal mis gegaan: de moordenaars zijn de meesters van de aarde geworden.” Door het gebruik van het magisch realisme creëert Benni hier een zwarte komedie met een lichte toon, maar wel met een ernstige conclusie.

De media satire “Baol” (1990) is duidelijk geïnspireerd op George Orwells “1984” en bespot met zwarte humor de betreurenswaardige wereld van de grote stad, het geldzuchtige neo-liberalisme en de effecten van de globalisering. Onder de lawaaiige oppervlakte van dit boek schuilt een morele waarschuwing en dat onderscheidt Benni van de schrijvers van de pop literatuur. Baol is een denkbeeldig land, maar vroeger was het ook het oude koninkrijk van Senegal en de hoofdfiguur Melchiade Baol Bedrosian is een tovenaar van de oude magische kunst van het Baol. Een klein stukje uit deze roman om te proeven:

                            Een rustige nacht voor het regime

                                                                                                                          16 juni 1991, de stad T.

Het is een rustige nacht voor het regime. De oorlogen zijn allemaal ver weg. Vandaag zijn er alleen zeven moorden geweest, drie per vergissing. De luchtverontreiniging is beneden de norm. Er is meer dan genoeg te drinken voor allen. Misschien is er geen geluk voor allen. Iedereen gaat een andere weg. Zo zegt een prediker op een straathoek, een van de milde soort, tegen een paar mensen, dat ze straks samen met de twaalf discipelen zelfmoord plegen. We zijn niet lang in de stad. Bij de verdedigers van de rechten van de duiven van de Liga Artica. We zijn een democratie.

Af en toe ontmoet je iemand op het trottoir met de handen op de rug gebonden. Misschien heeft de politie hem de eerste nacht vergeten. Ik heb omhoog gekeken, naar de lichtende sterren en schuin boven een wolkenkrabber was de maan. Ik heb haar gezegd: Wat doet een meisje als jij op deze plek?

Daarna hield ik me op in de hoek tussen Dulcea en Taganrog, in de gastronomische wijk. Daar gebeurde van alles. Een grafdelver bood me twee nauwelijks gedragen jasjes aan, die hij van een paar lijken had weggenomen, gegarandeerd gedesinfecteerd. Ik heb niet naar hem geluisterd, omdat ik in beslag werd genomen door een interessante gebeurtenis.

Voor een restaurant van Dulcea is een grote plaat om insecten te doden met zesduizend volt. Iedere mug en vlinder die er tegenaan vliegt, sterft door een elektrische schok. Ik zat eraan te denken, dat geen enkele dood eigenlijk meer opzien baart dan deze. Miljoenen vliegen komen door verbranding aan hun eind. Als je het geluk hebt om als vlinder te worden geboren, krijg je de gewaarwording misschien binnen drie seconden gedood te worden.

Zulke diepe overpeinzingen maakten mij hongerig. Daarom besloot ik het restaurant binnen te gaan. Een luxe restaurant, zo eentje, waar men langbenige personen uitzuigt bij zachte muziek, ik weet niet of u me begrijpt, alles marmer, rood fluweel, spiegels en kandelaars, het leek de garçonière van een Arabisch jacht.

De gerant bekeek me met de minachting van een gerant. Ik deed alsof ik niets merkte.

“Welke vis heeft u? “vroeg ik.

Elke vis, die u wilt”, antwoordde hij koud.

“Brengt u mij dan een bord met alfonsino, amberjack, barracuda, imperador, magrim, travally, daurade, harder, inktvis, koolvis, rode poon, rode mul, schol, tong, tonijn, zalm, zeeduivel, griet, haring, kabeljauw, makreel, roodbaars, tongschar, wijting, sepia, zeebaars, zeewolf, heilbot, sliptong, heek, leng, gevlekte rog, poulpo, barramundi, zeeduivel.”

Ze hebben me buiten gezet. In deze tijden is het moeilijk om grappig te zijn als je geen miljardair bent. Het is niet belangrijk. In mijn filosofie is het vermaak het belangrijkste. U weet, ik ben een magische baol.